Vijf weken

Ik loop het café in en knipper met mijn ogen. Na de stralende zon is het donker hier. Jij staat met je rug naar me toe achter de bar en probeert iets in de kassa aan te slaan. Een paar krullen zijn uit hun gevangenis gesprongen en reiken tot je schouderbladen. Brutaal bewegen ze op en neer tijdens je geagiteerde bewegingen. Mijn buik maakt salto’s sinds ik uit Amsterdam vertrok, op weg naar dit afgelegen oord, deze kroeg in the middle of nowhere. Maar bij het zien van je krullen komt mijn buik ineens tot een merkwaardige rust.

Ik loop naar de bar.

Je ziet me niet. Je ruikt het parfum niet dat ik overdreven in mijn nek gesproeid hebt. Er is geen zesde zintuig dat je vertelt dat ik hier sta. Dus ik kijk. Ik zie hoe je handen over de kassa bewegen, hoe je niet kan vinden wat je zoekt. Langzaam schraap ik mijn keel. “Lukt het?” vraag ik lief en je draait je om. Vier gezichtsuitdrukkingen vliegen over je gezicht heen en voor ik het weet schiet je achter de bar vandaan. Recht in mijn armen. “Liefste”, fluister ik en kus je zacht. “Ik ben er.”

Nog maar vijf weken, min een dag.

Vandaag werk je, vannacht neem je het vliegtuig. Je zou me vijf weken niet zien. Vijf weken min een dag nu, want dacht je echt dat ik je zo liet gaan? Ik ben veilig. Ik trek me terug op het terras en lees een boek. Ik praat met je baas. Ik drink koffie met je ouders. Ik vraag je collega mee naar gaypride. Je komt naast me zitten en rookt een sigaret.

Ik kruip naast een stamgast aan de bar. Hij is 64, hij betaalt mijn drank. Hij is journalist geweest en schrijver. En hij is verliefd. Hij vertelt dat een week zonder haar een hel is en ik kijk naar je als je een glas rode wijn voor me neerzet. “Dat het nog altijd kan, verliefd zijn”, zegt hij. Ik glimlach naar jou, je glimlacht terug. Wij begrijpen elkaar.

Je bent zo mooi.

Zo mooi anders en eindelijk vrij. Je neemt me mee in je auto. Naar je ouders, het laatste avondmaal. Naar je oma, het afscheid voor jullie vertrek. Naar een kroeg twee dorpen verder, voor sigaretten en een gesprek met de eigenaren. Ik til het hondje daar op, zet haar op mijn schoot en luister. Ik houd van deze mensen, je hand ligt in de mijne. Ik houd van deze wereld, ik ruik aan je haar. En denk aan vrouwen. Hoe perfect ze zijn als ze lopen, praten, lachen. Hoe mooi de wereld kan zijn. Jij vindt het goed. Je fluistert dat je me zal missen. Je neemt me mee naar mijn laatste trein.

Ik zie hoe de zon langzaam plaats maakt voor schemer.

In de auto, langs de rotondes. Ik kan altijd zo rijden. “Neem me mee naar de horizon”, zeg ik. Je legt je hand op mijn knie. “Zorg dat je plezier hebt”, vervolg ik dan. Je knikt. De auto staat naast het station, nog twintig minuten voor de trein vertrekt. Je trekt me op je en ik voel hoe onze lichamen bewegen op het ritme van de avond. Ik trek je in me en zie de schemering nu overgaan in het donker. De auto is vochtig als we onze laatste sigaret roken, mijn rook kringelt door het open raam naar de sterren. Ze vloeien samen in de nacht.

Als ik de trein in stap, zie ik de tranen. Je ogen vertellen alles. Maar we weten heel goed wat we zonder elkaar moeten. Vijf weken, het zijn maar vijf weken. Straks zijn we terug. En in mijn hoofd springen je krullen op je rug en kringelt de rook eindeloos richting de sterren. We zijn al onderweg, die horizon tegemoet.