Ik leef niet in een droom. Ik kan niet doen alsof ik de wereld beter kan maken. Ik kan niet doen alsof ik je prins op het witte paard ben, aanstormend in de nacht. Ten eerste kan ik niet paardrijden. En ten tweede ben ik geen prins, behalve dan wat betreft verwend gedrag. Ik kan je ook niet beschermen tegen de draak. Als je neer wordt geslagen in een gevecht, zou ik een mes willen trekken en je weg willen sleuren, maar ik ben geen man met brede schouders en een akelige tatoeage op zijn wang. Ik ben zelfs geen man.
Ik leef niet in een droom.
Behalve als ik mijn ogen sluit en in het klaslokaal zit. Dan zie ik je schrijven, pagina’s vol. Waarschijnlijk schrijf je niet, maar teken je. Ontwerp je de werelden die je gaat ontdekken. Ik kwam niet dichtbij genoeg om de pagina’s te bekijken. Later kwam ik dichterbij, heel dichtbij. Nooit zo dicht dat ik je kon raken.
Maar je schreef niet meer. Dus stopt mijn fantasie daar. Geconcentreerde ogen op een vel papier, de manier waarop je shirt rond je heupen sluit. Mijn armen sloten daar ook omheen, ooit, één keer. Mijn neus in je haar, zoals ik later altijd weer zou doen, met elke vrouw opnieuw. Middelbare school liefde.
Ik weet nog hoe het rook.
Ik weet weer hoe het ruikt. Al honderdrieëntachtig dagen, zeventien uur, zesenvijftig minuten en achtenveertig seconden. Negenenveertig nu. Naar gras en honing en hormonen. Ik kan het bijna proeven. Ik ben nog steeds geen man, maar naar jou mag ik me omdraaien. Ik kan me omdraaien, je vasthouden en je kussen en ik weet het.
Ik doe het niet. Ik kan dit spel stoppen of doorvoeren, vals spelen of mijn pokerface opzetten. Elke tactiek is binnen mijn macht en binnen mijn bereik. Maar winnen zal ik niet. Want de winst die ik wil behalen, is simpelweg geen inzet van het spel. En daar kunnen we heel moeilijk over gaan doen. Of net zo makkelijk als al die anderen.
Er is geen verschil.
Je krabbelt op het toetsenbord. Ik zou het kunnen zien, als ik me naar voren buig. Als ik de interesse toon die ik voel. Misschien maak je niet je eindresultaat. Misschien ontwerp je stiekem werelden. En mijn hart bonkt zo snel, want ik kan toegeven. Ik kan kijken. Ik kijk niet, want in de jaren die volgen, zal ik mezelf zien. Hoe ik jou ga zien.
Hoe je gebogen bent over je toetsenbord. Hoe je vingers er overheen springen en je soms ongenuanceerde gilletjes slaakt en je verontschuldigt Steeds verontschuldigt met die ogen van een Oosterse prinses en die net te scherpe neus. En dat is belangrijker dan me omdraaien en je zoenen. Daar schuilt de winst.
De winst die ik niet behalen kan.
Ik weet hoe je ruikt. Hoe zacht je hals stiekem is en hoe droog je lippen zijn. Vier handen, twee buiken. En die mate van spanning die nooit de laatste berg gaat beklimmen. Zo is het en zo gaat het blijven. Er is geen alternatief, je zet niet in. En ik ook niet, eigenlijk. Want zo moet het blijven.
Een ‘high school sweetheart’ mag niet volwassen worden. Een geur blijft alleen hangen als het zeldzaam is. Ik kan de wereld niet beter maken, ik kan zelfs niet doen alsof. Ik leef in de keiharde werkelijkheid. Maar ik droom wel.