Ik kijk door de ramen heen, naar de andere kant. Waar het sneeuwt, grijze vlokjes tegen een grijzere lucht. Mijn wangen gloeien nog van de zon in dat andere land, waar het al zomer is. Dat is lekker, maar het thuiskomen misschien nog beter. Ik zag het hele continent langs me glijden, en het leek zoveel dichterbij dan normaal. Buiten vallen de vieze vlokken, maar ik voel me vandaag niet machteloos ten prooi aan de sneeuwbol waarin ik leef. Ik denk dat het binnenkort misschien gebeuren gaat. Dat ik het opschudden niet meer genoeg vind. Dat ik ergens uit breek.