Het stond zwart op wit in mijn psychologieboeken. Antidepressiva; we weten niet wanneer het werkt en wanneer niet. In de meeste gevallen is het een doekje tegen het bloeden, een tijdelijke verlichting, een ondersteuning van een therapie. Mensen ondervinden hinder van de bijwerkingen. Mensen vervlakken of verliezen hun libido. Het stond er, naast een kader over depressie. En al erkende ik elk symptoom ook toen al, hulp zoeken deed ik niet.
Pas toen ik niet meer kon leven op mijn tandvlees, omdat die onbedaarlijk begon te bloeden, pas toen mijn nog jonge lichaam het opgaf, pas toen uit bed gaan een grotere hel was dan sterven, pas toen alles wat ik als veiligheidsnet had opgebouwd van me was afgetrokken en ik daar lag als een naakte baby waarvan het vel laag na laag werd afgestroopt. Pas toen ik niet meer schreef omdat ik mezelf niet in de ogen kon zien, en er dus geen kunst meer in vervlakking verloren kon gaan. Pas toen alles kapot was en ik echt alleen nog maar dood hoefde te gaan klopte ik bij een nog-nooit-geziene huisarts aan.
Ik belandde in de hulpverlenershel. Van de arts naar de GGZ naar de therapeut naar de psychiater naar een andere therapeut. Steeds opnieuw het verhaal, steeds opnieuw het vertrouwen. Uiteindelijk kende ik mijn labels: sociale angst, een levenslange cyclothyme stoornis, een suïcidale depressie, verslaving aan verdovende en opwekkende middelen en een aantal borderlinetrekken in intieme relaties, met name leegte, woede, en manipulatie.
Een verzameling dsm-trekken die al vijfhonderd keer hoort te zijn afgehaakt in het proces waar ze me in duwden. Een sociaal angstige kan dit niet. Ik deed het toch, wat had ik te verliezen? Mijn leven? Ik zou niets liever hebben willen opgeven. Mijn wereldbeeld? Lag al meer dan tien jaar in scherven aan de straat.
Ze gaven me therapie. Een gereedschapskist om mee te werken. Een luisterend oor. En die pil. Die je leven vervlakt, je libido op nul zet, je creativiteit ondermijnt en de zeldzame ups de das om doet. Die niet hoort te werken, die na weken morrelen en steeds wisselen van soort en hoeveelheid misschien enige verlichting brengt. Ik geloofde er niet in. Ik verwachtte eindeloze bijwerkingen, nog meer gezeur, nog meer doodswens. Maar ik deed het. Slikte hem die allereerste keer. En -ik kan het niet anders omschrijven- poef. Ik stond op en mijn wereld was licht.
Ik vermoedde een placebo-effect, maar mijn psych was niet verbaasd. Bij mensen met zulke sterke seizoenswisselingen is de oorzaak van het probleem soms enkelvoudig; het gemis van het stofje in je hoofd. Dertig jaar bloeden en er was al die tijd een doekje voor. Ik zou willen zeggen dat ik moet huilen om al die verloren jaren. Maar dat doe ik niet, want ik heb dat nog maar zelden, het onpeilbaar verdriet om wat je toch niet veranderen kan.
Ik kon niets meer en nu kon ik alles. Sinds ik ben gaan slikken ben ik ook fulltime gaan werken. Heb ik meerdere vriendengroepen herontdekt en onderhouden. Een vlog gestart, een blog gestart. Nog een website opgericht. Toneelspelen. Hockeyen. En uiteindelijk heb ik zelfs een meisje mijn hart ingelaten.
Mijn libido is fenomenaal, ik heb nog nooit zoveel geschreven. Ik ben op het creatieve hoogtepunt van mijn leven. Ik ben dikker geworden, maar dat was ik eigenlijk al, ik val van dat ding in slaap, maar dat is een bijwerking die voor mij een extra aantrekkingskracht heeft, ik heb twee dagen lang een hoofd vol watten gehad. Dat was het. Meer nadelen had ik niet.
Soms vergeet ik mijn pilletje een dagje en beland in een driedagenzwart. Een keer heb ik er per ongeluk twee geslikt – ik wist niet zeker of ik hem al had genomen. De volgende dag zweefde ik op een roze wolk. Ik heb een keer NMDA gebruikt en het deed me minder dan mijn eigen pil.
Vandaag, nu, ben ik op mijn nieuwe aller- allerzwartst. Dus trek ik een jurk aan en ga met mijn vriendinnen naar het park en lach ik omdat ik dat zelfs in dit gat kan.
Ik ben de uitzondering. Ik ben de geluksvogel. Ik ben die dsm’er met een stoornis met een pay-off, manische blijdschap zonder dat ik dat hoef te reguleren. Ik ben de gek die net aan een baan aankan en er dan ook geweldig goed in is. Ik ben de vrouw die bij de postcodeloterij meer dan genoeg won om een leven lang loten te compenseren.
Ik ben die casus in de kantlijn van mijn twijfelende psychologieboek. De anekdote. Die ene die antidepressiva slikte en godverdomme ook nog eens geluk vond.
En soms, zoals vandaag, wentel ik even om in het zwarte gat en bedenk me hoe naar het leven is, hoe ik de zware last kreeg om te dragen, hoe ik dit allemaal doorstaan heb, tien jaren verloren liet gaan, tachtig mensen gepijnigd heb, gebloed heb tot ik dacht dat er geen rode cel meer over was, gejankt tot er geen vocht in mijn lichaam was.
En hoe onvoorstelbaar blij ik ben. Dat ik van alle mensen die ik had kunnen zijn, van alle dingen die ik had kunnen worden. Uiteindelijk mij ben. Hardlopen voor wat geluksstoffen of mediteren op de hei voor wat balans had me nooit ruimte genoeg gegeven om dit ontzettend kwetsbare, integere, liefdevolle mens te durven zijn.
Ik was bang mezelf te verliezen in de therapie, in de antidepressiva. Maar het omgekeerde gebeurde. Ik vond een vrouw die niet hard is en boos en bang en schreeuwend en apathisch. Die niet onberekenbaar is en niet onstopbaar en niet onethisch. Ik vond de lieve, de zachte, de onstuimige, de kwetsbare. Ik verschoof mijn hoofd en gooide er stofjes in en vond me niet terug als iemand anders.
Ik veranderde me en ik vond mij.