Vannacht heeft de wind mijn fiets omver geblazen. Ik stap op een zadel vol modder en negeer het als de band aanloopt. Er volgt een poging om over het zoemgeluid heen te zingen, maar ik ben me te zelfbewust om er vol voor te gaan. Het is als huppelen: het kind in me kan het vol overgave, maar vooral met vrienden die me aanmoedigen of een goed glas op. Ik mis het allebei. Ondertussen wacht dat kind tot ik haar vrij laat. Het wordt niet vandaag. Bij het stoplicht trap ik tegen mijn velg en rij in stilte verder.