Keizersnee

Er loopt een groot litteken dwars over mijn buik heen. Niemand kan hem zien, deze is van mij alleen. Het is de beruchte keizersnee zonder dat ik ooit een kind heb gedragen.

De fase van bewustwording doet altijd pijn. Die van mij voelt letterlijk alsof er een rif door me heen loopt. Het stomste is dat ik er al heel lang in zit, maar het bewuste gedeelte weer in de hoek blijf zetten.

Dan rende ik heen en weer met een bal om de adrenaline op te vlammen en uit te branden. Of dan speelde ik op een podium om het een kader te geven, maar ook ongekende vleugels. Of dan wist ik het, elke dag, maar ontwist ik net zo vaak en minstens zo hard.

Zelfs nu ik probeer te leren. Vandaag. Loop of fiets ik urenlang met muziek en gaat wat ik wil zo snel aan mijn ogen voorbij dat ik het katachtige in mij weet te kanaliseren. Letterlijk uren, letterlijk katachtig. Maar ik weet het niet. Pas als ik schrijf besef ik dat die uren er waren, dat ik meer dan de halve dag opging in iets wat mijn brein een uitgangsvorm gaf maar meteen weer wist te verbergen.

Hoe ontzettend netjes ik mijn onderbuik een plek geef om te schreeuwen. En hoe die schreeuw bijna het enige is waarvoor ik leef. Hoe chirurgisch ik het vervolgens verwijder uit wie ik denk dat ik ben.

Er loopt een litteken over mijn buik en zelfs bewust-lerend heb ik niet eens door dat ik ‘onder de snee’ klein hou door haar niet klein te houden, maar haar een weg te geven. Hoe ik haar de tijd geef, een uitgang, en meteen weer wis dat ze er was, haar weer verwijs naar de fabelen.

Ik kan zo goed liegen tegen mezelf, dat schrijven niet mijn kunst is, maar mijn enige referentie.Tussen wat boven het litteken de scepter zwaait en eronder leeft. Of het enige dat een waarde biedt aan al die tijd die ik dissocieer.

Ik ben dan uit mijn wereld, en al die tijd, bestaat in mijn leven niet. Soms ben ik dagenlang uit mijn wereld. Soms leef ik alleen nog omdat ik er uit kan. Ze is de essentie van elke angst of depressie, het moment dat mijn kern wordt geraakt en mijn ogen glazig worden.

Ik ben niet ik, ik ben niet mij, ik ben haar, zij, degene die een uitweg krijgt, maar nooit het podium. Omdat ik onhandelbaar word als ik haar zou zijn. Zij is dagenlang, maar wordt volledig uit mijn herinnering gewist. Aan de andere kant van het ongeziene en altijd ontkende litteken. Zij is ook mijn mij. Zij is.

Laat me gaan, laat me vliegen, laat me doodvallen, zij, zij, zij heeft ruimte nodig, erkenning, een applaus. Ik moet leren hoe ik ook haar kan zijn. Zonder al mijn andere ikken te verliezen. Ik leef al te lang in deze black-out. Wat is er zo verschrikkelijk verkeerd aan het dromende, verlangende, verworpen meisje in mij?

Ik zou het echt niet weten, want ik kan niet aan haar denken. Ze is een mythe, ook al weet ik nu dat ze er is, het bestaat niet. Na de volgende punt, vlak ik haar vakkundig uit.