Het was zo’n dag waarin je naam ineens overal klonk. In de rij voor de koffie, in de telefoongesprekken van collega’s, zelfs toen ik voor het stoplicht stond. Ik weet dat jij niet de persoon in hun gedachten was, maar je bent nu wel in die van mij. Of misschien was je dat al. Want waarom hoor ik het tussen al die vage zinnen, in het geroezemoes? Ik onderdruk geoefend het verraderlijke moment van zelfreflectie. De wereld moet mij hebben, dat is het. Je naam lag bijna op mijn tong, maar ze bijt op mijn lippen. Ik slik haar in.