Automatische concepten

Ik zit in de veeleisende poezenmodus

Automatische concepten

Als ik over emoties moet praten, of pijn heb, of me juist heel fijn voel, en ik in een veilige omgeving zit, begin ik te miauwen. Ik heb een heel arsenaal aan kattengeluiden, van “miew” ik hou van je, “pgggrrrr” ik wil aandacht, tot “maw” hou je nog van me, “mi-aauw” ik weet het niet meer en “miiiiiiiiiiau” alles groeit me boven het hoofd. Inclusief kopjes, bijtjes, trappeltjes, een haal, een keiharde blaas en, wat minder voor de hand liggend, een kwispel van mijn voeten of kont. Katten kwispelen soms ook, denk ik.

Het is vast aangeleerd, maar het komt van diep en het voelt als noodzaak. Ik heb waarschijnlijk te veel contact gehad met de mij bemoederende kat toen ik nog heel jong was, of het is gewoon te moeilijk om er andere woorden aan te geven. Toen ik heel klein was hakkelde en stotterde ik me door alle moeilijke en angstige momenten heen. En die momenten waren er veel. Ze waren bijna continu. Dus een groot gedeelte van mijn jeugd sprak ik steenkolen-Nederlands en in de veiligheid van mijn huis vloeiend kats. De enige andere verstaanbare uitlaatklep die ik daarna leerde kennen is schrijven.

In het nauw miauw ik nog steeds in mijn moedertaal. Maar niet in het openbaar. Daar grijp ik in noodsituaties als er geen toetsenbord voorhanden is terug op de strategie die ik na het hakkelen aanleerde: ik sla potdicht. Ik zeg geen woord meer. Ik denk dat ik op de meer intensieve momenten, tijdens het geven van een presentatie, het hebben van een sollicitatiegesprek hebben of als ik gevraagd word naar een persoonlijke motivatie, fysiek niet eens in staat ben tot praten. Met mijn knikkende knieën en bibberende handen en felrode wangen en zweetoksels tot aan de vloer kan ik me zo voorstellen dat ook mijn stembanden vrijwel zijn vastgevroren. Ik kan soms niet eens blijven staan.

Dit zijn allemaal genoeg redenen om naar een psycholoog te gaan. Ik wou dat ik dat al had gedaan toen er nog niet meer aan de hand was dan die ontstellende angst. Ik besefte niet dat ik niet zwakker was dan de rest, maar angstiger dan de rest. En als ik dat wel had beseft, had ik hulp waarschijnlijk alsnog vermeden. Ik ging tot het punt van uiterst vermijden, ik ging er voorbij en ik ging zelfs nog heel wat dieper voordat ik in de sofa, die eigenlijk een keiharde stoel is, belandde. De eerste van veel te veel.

In de derde harde stoel kon ik praten zonder te bibberen. Ik mocht ook schrijven bij haar. Ik denk dat ze de laatste therapeut had kunnen zijn geweest, maar toen kwam die vreselijke zin. “Je zit in je kindmodus, omhels haar maar.” Ik haat het als ik ineens in Jip-en-Janneketherapie zit. Er zijn ongetwijfeld mensen die veel hebben aan schema’s, maar mijn recalcitrante puber heeft er een bloedhekel aan en mijn andere duizend veelzijdige en stuk-voor-stuk even waardevolle modi geven haar groot gelijk.

Ik besta uit zoveel facetten en ik draag met liefde verantwoordelijkheid voor ze allemaal. Maar ik zie geen gezonde modus tegenover andere modi. Ik zie geen verwaarloosde kinderen versus vrolijke. Ik kan me niet beperken tot die enkele en vlakke facetten van schematherapie. Ik wil tot de wortel van mijn angst en die dan koesteren. Ik ben er met al mijn angsten te trots voor om mezelf te depersonaliseren tot hokjes zoals mijn labels of modi, te trots op wie ik allemaal in en onder mijn lagen als geheel ben. Ik wou dat ik mijn therapeute dat kon uitleggen, maar schrijven kon ik niet ter plekke. Dus deed ik een halfslachtige hakkelende poging, maar mijn afkeer van deze specifieke tool kwam niet aan.

Ik kan het niet helpen me af te vragen of het net zo was gelopen als ze had gevraagd om met mijn innerlijke kitten te spelen. Misschien als ze had gezegd dat er geen gezond baasje was, zelfs geen baasje, dat katten hun eigen meester zijn. Maar dat de valse kater geduld kon gebruiken en de eenzame een aai. Dat ik uit poezen bestond en dat ze allemaal een uniek karakter hadden en een eigen waarde.

Misschien had de visualisatie van schematherapie me wel geholpen als ze deze persoonlijke draai aan de generieke modi had gegeven. Misschien had ik me dan gehoord, gezien, begrepen, maar vooral eindelijk verstaan gevoeld. Misschien had ik dan niet mijn spullen voor het laatst gepakt, in stotterende verontschuldiging. Misschien was het bij drie stoelen gebleven.

Misschien had ik zelfs een keer echt met haar gepraat over waar het om ging.

“Mauw.”