Welke homo heeft er geel sperma, een bizar kleine piemel of een onfrisse anus? Welke pot loopt rond met ingevallen borsten, een derde tepel of schaamlippen waarmee je de vloer kunt vegen? Ik heb me laten vertellen dat sommigen onder ons een blackbook bijhouden, waarin het allemaal valt terug te lezen. Soms zelfs te zien. Want ja, ook beeldmateriaal is in enkele gevallen voor handen.

Lang niet iedereen noteert echter zijn ervaringen. Degenen die dat niet doen, hebben een nog veel beter wapen: het geheugen. Dat ding gebruiken is bijna onethischer dan lachen om een anatomische foto. Waar een blackbook je achteraf kan neerhalen als een sluipschutter, is het geheugen een effectief machinegeweer. Het schaamhaar dat omschreven wordt als een lekker navelverwarmend vachtje, is in je hoofd al snel een heuse winterjas. En ineens herinner je je dan ook nog die vierde tepel. Op de rug. Ja, echt waar.

De biologie staat voor niets.

Niet dat we het bewust doen. Weet je nog wat je deed toen je hoorde dat Pim Fortuin dood was geschoten? Of toen de Twin Towers instortten? Ja, natuurlijk. Maar mooi dat het niet waar is. Lang leve onderzoek naar dit soort gebeurtenissen; wat je vertelt binnen één dag na een wereldschokkende ramp, is heel wat anders dan vijf jaar later. En je liegt echt niet. Je gelooft heilig in je eigen herinnering.

Maar in homoland zijn er wel verborgen motieven om de waarheid te verdraaien. Ook degenen die niet echt geloven in wat ze denken te weten, schieten zonder aarzelen met de mitrailleurs. De waarheid is tenslotte maar relatief, als zelfs je herinneringen onbetrouwbaar zijn. Zo wordt de keer dat je vreemd ging alleen een kusje, maar die ene misvatting is al snel een leugen. Degenen die het verhaal oppikken en door vertellen, maken het allemaal nóg mooier. De homowereld is klein, dus iedereen krijgt uiteindelijk zijn versie van de schandelijkste vertoningen. Er is altijd wel iemand die je, al dan niet bewust, kapot maakt. En waarom zouden we het niet zo doen? Het is een regel van onze ‘samenleving’.

Wie niet vals speelt, kan niet winnen.

Niet dat iemand het homonopoly spel helemaal begrijpt. Ik heb maar een paar regels kunnen ontdekken. Als je niet meedoet maak je geen kans. Hoe valser je speelt, hoe groter de winst. En verspeel jezelf niet, na je coming-out kom je nooit meer bij Start.

Ik vind een kliekje hebben in dit spel handig, of een front vormen met mijn vriendinnetje, als ik die heb. Dat is misschien de reden dat er zoveel homokliekjes en symbiotische relaties zijn. Maar toch, ieder front kan kapot, elke ex kan gemeen zijn, elke vriend kan wat loslaten. Ook met intacte kliek kun je niet alle aanvallen ontwijken. Niemand lukt dat. Dit is nou typisch zo’n spel dat we allemaal verliezen.

Als het spel me echt slecht afging, was ik altijd alleen bij mijn heterovrienden gebleven. In de scene kan ik maar beter meedoen, cynisch staan tegenover iedereen, en de slechte verhalen over iemand horen voordat ik ermee in zee ga. Ik pas op met wat ik vertel, vertrouwen bestaat niet. Ik pas op wie mijn vrienden zijn en kies mijn targets zorgvuldig. Want ja, ik speel. Ik doe mijn best om eerlijk te zijn, ik doe mijn best om niet over mijn eigen grenzen te gaan, maar ik ben zeker niet onschuldig.

That’s gaylife.

En eigenlijk is het zo slecht nog niet. Hoe nasty de roddels ook zijn, we zijn allemaal gelijk, we zijn allemaal slachtoffer. En iedereen krijgt zijn tweede, derde, of honderdste kans. Gemeen, vals, maar toch eerlijk.

Dat kun je niet altijd zeggen van de vuile spelletjes die je tegen kunt komen op school, bij het uitgaan of op de werkvloer. Of wat dacht je van in de politiek? Wie daar speelt, speelt pas echt hard. Dus als ik weer zo’n sappig verhaal, smeuïge foto of overdreven beschrijving van mezelf tegenkom, lach ik er maar om. Morgen is er weer een nieuwe zondebok.