Help

We zochten een huis in een specifieke wijk. We bezochten er een. Het was prachtig, maar oud, drie verdiepingen, een tuin. Voor we weggingen wilde de makelaar er nog een laten zien. Lagere prijs, mooier binnenwerk, een hoekhuis, grotere tuin.

Daarbinnen stonden teksten op de muren. Alles was aangeraakt, overal was gekrast. Op de zolder stond ‘ik zie ze, ze zijn hier’. Iets onduidelijks en dan ‘Help.’ De makelaar trok wat wit weg. ‘ Iemand die uit het instituut is ontsnapt sliep hier een tijd. We knappen het natuurlijk helemaal op.’

Het instituut is een onderdeel van mijn werk. ‘Help,’ een onderdeel van mijn psyche. Beiden betekenden te weinig voor de ons die we probeerden voor te spiegelen.

We kozen het huis dat niet bezoedeld was door de gekte en we noemden die ongeschonden plek thuis. Soms dacht ik nog even aan de wanhopige hanepoten. Hoe ik ze misschien had ingelijst, als er niet onverbiddelijk een pot verf aan mijn voeten had gestaan.

Maar we kozen een plek zonder zichtbaar verleden als de ruimte voor ons samen. Het had ook geen toekomst. Het enige wat ik me nog haarscherp herinner van de jaren, is het woord dat niet alleen op de muur, maar in mijn lijf gekrast was. “Help”.

En wat ik er van leren kon. Dat ik niet anders was dan de naamloze persoon op die zolder. Dat ik hem, haar, een volgende keer inlijsten zou.

Vooral dit; als er een moment komt dat je ze ziet, dat je dan moet vechten. Totdat ze er zijn.

En dat je dan weg moet durven gaan.