‘Ik heb wel eens een vriendinnetje gehad’, zegt mijn nieuwe collega als we na het werk een biertje drinken. Ze schudt even verlegen met haar haar en werpt dan een intense blik met haar bruine ogen. ‘Echt?’ vraag ik haar. Ik had ingeschat dat ze te serieus met haar carrière bezig zou zijn voor de liefde. ‘Heb je nu een vriendje?’, vraagt mijn homocollega. Ze schudt haar hoofd. ‘Ik ben nu vrijgezel. Maar ik denk dat ik misschien wel echt op vrouwen val.’
Mijn homocollega en ik kijken elkaar even aan.
Dit zijn het soort dingen die ons absoluut niet horen te verbazen. Het doet het wel. Zij lijkt niet het type dat op haar dertiende zwetend in haar bed over de juffrouw aan het denken was. Dat op haar vijftiende voor het eerst de hand van haar beste vriendin durfde vast te pakken en bijna een hartaanval kreeg bij de aanraking met zacht warm vlees. Dat een meisje zoent op het schoolbal terwijl iedere jongen om haar heen de bobbel in zijn broek aan het inspecteren is.
Ze lijkt nog zo ongeschonden.
Ze is in de dertig, maar ik zie niet die lijnen onder haar ogen die verraden dat ze keihard kan vallen voor een vrouw, haar mee naar huis nemen en haar nachtenlang zou neuken. Ik zie niet die fonkeling in haar ogen die me vertelt dat ze in staat is impulsief in het huis van haar vriendin te trekken. ‘Geen verhuiswagen schat, ik hecht me alleen aan jou. Verder laat ik alles achter.’ Maar bovenal ziet ze eruit alsof er nooit een vrouw is geweest die haar de straat op heeft getrapt, haar hart heeft gebroken, haar hoofd heeft verkloot. Alsof ze nooit alles heeft verloren.
Ze kijkt zo berekenend.
Alsof ze zou plannen wanneer en waar ze verliefd wordt, en dus ook op wie. Alsof ze het onder controle heeft. Alsof ze achteloos haar schouders zou ophalen als haar nieuwe liefde binnen de eerste maand van de relatie haar vakantie heeft geboekt, en ze zou zeggen ‘prima schat, ik red het die twee weken wel’. Alsof ze dat ook zou doen, zonder tranen, ellenlange brieven, gespleten vingernagels en serenades door de telefoon.
Kortom, ze lijkt me niet krankzinnig genoeg voor een lesbienne.
‘Zien jullie me eindigen met een vrouw?’ vraagt ze. Mijn collega schudt zijn hoofd. ‘Eerder met een man denk ik. En jij Anne?’ Ik kijk naar deze laatbloeier. Hoe kun je pas rond je dertigste misschien denken dat je op vrouwen valt? Hoe is het mogelijk dat sommige mensen niet door vlagen gevoelens mee worden gesleept, met de neus op de feiten gedrukt en kapotgemaakt? Ik ken wel een aantal hetero’s die zo gecontroleerd kunnen zijn, maar eerlijk gezegd ken ik niet één lesbienne zonder een overweldigende overgave aan, en verlangen naar, de liefde.
Ze kijkt me smekend aan.
Ik besluit haar te helpen. ‘Natuurlijk kun je met een vrouw eindigen, natuurlijk. Als jij dat wilt.’ Ze haalt verlicht adem. Eerst beheerst, dan overvloedig.’Ja hè, het kan wel,’ zegt ze, meer tegen haarzelf dan tegen mij. Haar opluchting is nu bijna tastbaar, als een deken om ons heen. Langzaam trekken er tevreden lijnen onder haar ogen. Ze schudt haar haar weer naar achter, nu vastbesloten, en werpt nogmaals een intense blik over de tafel. En dan zie ik het.
Het is er maar heel even, maar het is er. Die fonkeling in haar ogen. Dat diepe verlangen, dat alles willen opgeven, het compleet kunnen overgeven aan haar gevoelens. Ze lijkt, al is het maar een kwart seconde, net zo krankzinnig als ik.