‘We hebben wekelijks een date ingepland,’ zegt één van mijn vriendinnen onderweg naar de housewarming. Inwendig kreun ik diep. Een snelle blik op de andere vrouwen leert me dat er een hoop inwendig gekreund wordt.
Het is iets verschrikkelijks. Opnieuw daten met je vrouw. Of, zoals meestal het geval is bij ons lesbiennes, voor het éérst daten met je vrouw. Want de meesten van ons kennen geen lange periode van hofmakerij voor we er, neus vooruit, vol in duiken.
En we blijven stug doorzwemmen. Tot het moment dat je elkaar met huid en haar hebt verzwolgen, dezelfde kleren draagt, dezelfde gebaren maakt en er geen plek is waar zij stopt en jij begint.
‘Wie weet vinden jullie elkaar dan weer een beetje,’ zegt iemand voorzichtig. Ik maak een mentale aantekening om zakdoeken aan te schaffen.
We modderen met de eerste de beste door het troebele water heen tot we zo kotsmisselijk zijn dat je vrij moet. Dat moment dat je weet dat je te lang de adem van de ander deelt, er geen zuurstof meer in zit, dat je met liters en liters water omgeven bent en je op het punt staat te stikken.
Dat is het moment dat we collectief aangrijpen om dates in te plannen. Om het gevoel terug te krijgen voor de ander, die eigenlijk één is geworden, gaan we gezellig er samen op uit om nog meer van onszelf in elkaar te verliezen. Tot de onvermijdelijke implosie.
‘Laat het weten als we iets kunnen doen,’zeg ik, terwijl ik met mijn ogen hele verhalen sein. Stilzwijgend verdelen we de whatsapp-bereikbaarheidsdienst.
Misschien hebben we deze keer ongelijk. Misschien geeft daten ze lucht. Misschien geeft krimpen ze ruimte. Soms werkt het bevrijdend om jezelf in een ander te verliezen.
Meestal niet.