Een maandje geleden stond ik met twee door mij binnengelaten en geïdentificeerde rechercheurs in de gang. Ze deden hun best om connectie te leggen, maar er was iets engs aan. Vanmorgen stond een agent voor mijn deur. Ik voelde weer de tinteling, ‘moet hij me hebben?’. Ik zeg hem toch goedemorgen. Hij lijkt net zo sociaal onhandig als ik. Vraagt omslachtig of we een prikbord hebben in ons appartementencomplex. Vraagt me met een soort van innerlijke pijn of ik de deur voor hem kan openmaken. Ik twijfel even, doe toch open. Als ik thuiskom vind ik dit in mijn lift.