Je denkt niet hetzelfde als ik, je bent gek op zwarte piet, je ziet in Trump niet mijn gevaar. Of je draagt een hoofddoek, loopt twee stappen achter je man, ziet niets dreigends in een val van de EU.
Ik zal niet meer over je oordelen.
Je spreekt mijn taal niet, begrijpt mijn abstractie niet, je dringt met je bijbel mijn persoonlijke leefruimte in. Of je gelooft niet in discriminatie, snapt niet waarom ‘blank’ nu ineens ‘wit’ moet zijn en weet niet waarom we ons niet druk maken om jouw situatie. Ik ken je niet, ik begrijp je niet, en ik ben het er mee eens dat ik nooit voor je mag spreken.
Maar mijn mond houden, dat doe ik niet.
Ik vind je mooi zoals je bent. Ja, ook als homo-PVV-stemmer. Ja, ook als katholieke brexit-vertegenwoordiger. Ja, ook als tonnen verdienende unicefleider. Ja, ook als VN-vertegenwoordiger die haar persoonlijke oordeel over Nederlanderse tradities uitstrooit, en als links-georiënteerde middelbare man die met een zak vol geld een moralistische toon over de rest van Nederland aanslaat.
Ik wil begrijpen waar je vandaan komt.
Niet om je te veranderen. Niet om mijn geprivilegieerde kont tegen mijn gouden krib aan aan te duwen. Niet omdat ik denk dat je dom bent, of onvolwassen, of zelfs maar tegendraads. Maar omdat ik nog nooit naar je heb geluisterd.
Ik luister meestal naar mensen die hetzelfde zeggen.
Hier in de stad van gouden kribben is het makkelijk te vergeten dat er een wereld is van ongekende vrijheid om je eigen voerbak te maken. En ook in de stad van gouden kribben maken mensen hun borden nog wel ineens van papier, keramiek, lood, ijzer of diamant. Maar, hoeveel toeristen er ook zijn in Amsterdam, soms lijkt niemand te willen kijken.
Ik wil graag eens kijken.
Ik hou van goud, ik heb geen bezwaar tegen kribben en ik gooi er mijn kont met liefde ertegenaan. Maar ik denk niet dat wat ik vind, zie, denk, welke kribbe ik mooi vind, een representatie is van wat men hoort te vinden, zien, denken. Ik wil niet meer argumenteren, een paar felle woorden, een verzoenende blik. Ik wil met je door één deur, over één straat, binnen bij één bakker, en op dezelfde barricade staan.
Wat ik ook geloof, ik heb net zoveel gelijk als ieder ander.
We hebben allemaal alleen maar onze reflectie, onze mening, ons eigen gedachtengoed. En daarin is geen kwaad of goed. Daarin is alleen bekend en onbekend, bemind en onbemind, begrepen en onbegrepen. En al dat ‘on’, daar kan ik tenminste iets aan doen. Ik ken je niet, dus ik kan niet voor je spreken. Maar ik spreek vanaf nu graag met je.
Want mijn mond houden, dat doe ik niet.