Ik zit in een trein die verrassend genoeg rijdt en lees de tekst door die ik uit mijn hoofd moet kennen. Af en toe gniffel of snuif ik hardop. De vrouw naast me snuift ook, maar niet om dezelfde reden. Haar handen tikken op de stoel, haar ogen zijn rood. Ergens na Diemen-Zuid belt ze. Ze vertelt over een zware dag, nare collega’s, kantoorpolitiek. Een mij onbekend persoon luistert ergens naar haar woorden. Het maakt haar rustig. Ik ben blij voor haar, maar ook een beetje droevig. Als ik op haar stoel zat, weet ik niet wie ik bellen zou.