Weg met de psychische labels

Weg met de psychische labels

Weg met de psychische labels

Persoonlijk heb ik maar weinig op met psychische labeltjes. In mijn ideale wereld zou het handboek van de psychiatrie dat wij in Nederland gebruiken zo de prullenbak in gaan. Ik ben meer fan van het andere classificatieysteem, de ICD, waar er geen verschil meer wordt gemaakt in persoonlijkheidsstoornissen, zoals borderline en vermijdend.

Ik zou het zelfs nog minimalistischer willen en ook de ontwikkelingsstoornissen als hoogbegaafdheid en autisme geen aparte namen meer geven. In die ideale wereld zou mijn classificatie er dan zo uit zien:

Psychische stoornis, met de volgende symptomen op volgorde van ernstig naar minder ernstig:

  1. sociale angst
  2. dysthymie
  3. chronisch gevoel van leegte
  4. zelfdestructief gedrag
  5. moeite met empathie / alexithymie
  6. situationele depressie
  7. hypomanie
  8. overprikkeling

Voor mij, mijn behandelaren en de verzekering lijkt dat me meer dan voldoende. Maar als ik dan toch mocht shoppen in de labelwinkel, dan had ik het liefst borderline gehad.

Mijn eerste psycholoog heeft me aan het standaardtestje van borderline onderworpen. Bij elk symptoom dacht ik ‘nee, sinds mijn scheiding geen last meer van, maar daarvoor verschrikkelijk veel last van.’ En zo verzoende ik me met borderline persoonlijkheidsstoornis met terugwerkende kracht.

Al mijn exen zijn het daar grondig mee eens. Ook mijn huidige vriendin bespeurt de trekken nog steeds. Het label kreeg ik niet, wel een ‘vermoeden van achterliggende persoonlijkheidsproblematiek’. En daar had ik vrede mee.

Tot ik een aantal psychologen verder geconfronteerd werd met een nieuw idee: autisme. Ik heb niets tegen nieuwe ideeën, laat ik daar mee beginnen. En als je mijn lijstje erbij houdt kun je aardig wat ASS-trekken vinden. Maar toen ik dit label aandeed en alles in dat licht probeerde te zien, wrong het aan alle kanten. Ik heb de trekken, maar het label past me niet, ik voel me er niet in thuis. Het is me niet op het lijf geschreven, zoals borderline dat ooit wel was.

Ik vind mezelf niet passen in het hokje waar ik nét genoeg trekken van kan afvinken, en de DSM vindt dat ik niet hoor in het hokje waar ik nét te weinig trekken van kan afvinken, maar waar ik voor mijn gevoel beter in pas. We gaan het niet eens worden, de psychische ‘wetenschap’ en ik.

Ik heb mijn psycholoog daarom maar gezegd dat ik niet op een label zit te wachten en gevraagd om ‘autisme’ niet te documenteren. Ik doe het nog steeds met een ‘vermoeden van achterliggende persoonlijkheidsproblematiek’. Het lijkt me voor mijn behandelaren en verzekeraars niet echt informatief, maar het past bij me.

Zolang we diagnosticeren met hokjes die alleen maar bedoeld zijn om te classificeren, hokjes waar ik me niet in kan of mag vinden, hou ik het hierbij. Hiermee kan ik alle kanten op die mijn steeds wisselende symptomen me sturen. Hiermee krijg ik geen tig halfpassende labels voor een enkelvoudig probleem. Hiermee blijft het allemaal op papier lekker vaag.

Ik voel me meer borderliner dan autist. Maar ook borderliner ben ik niet meer. Ik ben wel een mens, met een psychische stoornis, en een lijstje symptomen die in het huidige psychiatrische handboek niet gebundeld zijn onder één specifieke noemer.

En niet in één hokje te vangen zijn, dat past me misschien wel het best van allemaal.