‘Zit je?’ vraagt mijn makelaar, en als ik bevestig spreekt hij de zinnen waar iedere vermoeide huiszoeker en wanhopig verliefde toekomstige huiseigenaar naar verlangt. Ik zit meteen niet meer, verplaats me voor wat geijsbeer naar de tuin. Ik bel meer mensen dan ik de afgelopen drieendertig jaar heb gedurfd. En daarna valt mijn negatieve geluid brommend in, wat-als de verkoper zich bedenkt, wat-als de hypotheek niet rond komt, wat-als. Ik ken mijn wat-alssen inmiddels als mijn eigen hoofdzak, dus ik begroet ze als oude maar niet-zo-wijze-vrienden. Wat-als het allemaal weer eens helemaal goed komt? Daar hebben ze niet van terug.