Ze was 21 jaar en woonde nog bij haar ouders. Na haar baantje in de nacht nam ze de tram naar huis. Twee jongens vielen haar in de donkere straat van achter aan. Ze renden weg met haar tas.
Moeder reageerde meteen op het sms’je. Binnen drie minuten was ze in volle vaart naar de halte gerend. Als ze de jongens tegen was gekomen had ze ze in elkaar geramd. ‘Dat doe je voor je kind.’
De politie was in tien minuten ter plekke. De bewakingscamera had geen beelden. De volgende dag wachtte slachtofferhulp. Een week later ging ze weer naar werk.
Moeder wilde weten of ze kon helpen. ‘Het liefst word ik opgehaald van de halte van de tram.’ Dan doe ik dat,’ zei moeder. ‘Is dat niet te veel gedoe mam?’ Nee, dat was het niet. ‘Dat is wat je nodig hebt, dus dat ga ik je geven’.
Elke tramrit haalden haar ouders haar op, 5 minuten lopen. Tot ze tot halverwege durfde. Tot ze thuis kon komen. Tot ze niet meer sms’te als ze aankwam. Tot de angst vanzelf was uitgedoofd.
En al die tijd waren er mensen. Psychologen. Bekenden. Vage kennissen. ‘Je moet het niet koesteren, dan blijft de angst.’ ‘Ze is 21, je bent gek dat je dit doet’. ‘Als je van een paard valt moet je meteen weer in het zadel.’
‘Nee,’ zegt de moeder naast me, die met droge ogen het verhaal vertelt. ‘Niemand weet wat je echt moet doen. Niemand weet hoe het echt voelt. Al hadden ze er honderd jaar voor gestudeerd, dan nog was mijn dochter in deze situatie de enige deskundige.’
Ze vertelt hoe haar dochter een jaar later maandenlang ging backpacken, alleen. Hoe haar dochter een man kreeg, en een kind.
Hoe het leven liep van een vrouw die een half jaar twee keer per dag werd opgehaald om 5 minuten naar huis te lopen. Waarvan de ouders, tegen alle adviezen in, iets ongewoons deden; luisteren naar de echte deskundige.
Ik veeg stilletjes mijn tranen weg.