We hebben een relatie, mijn zon en ik. Een liefde sinds mijn allereerste jeugdjaren. Elk jaar starten we een heftig gepassioneerde affaire, in de beste jaren gevolgd door een trage, lome verhouding. Elk jaar opnieuw stelen de winteruren mijn kans om lief te hebben zoals ik nodig heb. En dan, als de zonuren weer vol terugkeren, begint de stomende affaire opnieuw.
Van zonneallergie tot verbranding, van heftige hooikoorts tot extreem eczeem, geen ergernis kan deze liefde bekoelen. In de winter kleurt mijn haar grauw en mijn huid grauwer, ben ik een flets palet. Maar elke lente kleurt de zon me opnieuw, donkere huid, licht haar, en geeft me die totale overgave in mijn hele lichaam. Een heftige hypomanie, in beste geval gevolgd door een diepe tevredenheid, waarin ik zo zeker ben dat de zon weer voor me opkomt dat zelfs mijn gedachten traag durven zijn.
Ik weet dat er veel zomermensen zijn. Ik denk ook dat er heel veel wintermensen zijn. Maar ik ken er maar weinig, echt weinig, die zo zichtbaar extreem reageren als ik. Waar anderen een seizoensdepressie hebben, had ik een seizoensgebonden bipolariteit. Een verschil in uitersten. Tot nog maar één van de uitersten verscheen.
Op een dag was ik nog steeds een tropisch dier, maar nooit meer gelukkig. De zonaffaire startte elk jaar weer, maar de hypomanie bleef uit. Dat was niet erg geweest als de lange tevreden dagen nog zouden komen. Maar die staat van opperst traag geluk kwam nooit meer. Nooit meer. En toen zo erg nooit meer dat ik zelfs in de volle zon wilde sterven.
En toen stierf ik. Althans, het leven dat ik dacht te hebben verdween. Ik verloor alles waar ik zekerheid uit haalde en ik ging naar die verdomde psycholoog. En ik kreeg die verdomde pillen die bij niemand werken, nooit aanslaan, te onbegrepen zijn om wetenschappelijk echt te zijn. Antidepressiva. Wat heropnameremmers die serotonine en dopamine afremden om weer te worden opgenomen, zodat ze lekker iets langer zwerven in het brein. En het onvoorstelbaarste, onmogelijkste gebeurde.
Vanaf de derde dag dat ik ze slikte gleed ik het opperst traag geluk in. Niet dat mijn huid minder grauw werd en mijn haar minder dof. Niet dat ik geen angst en paniek en dips en manies en pijn meer kende. Maar dat mijn gedachten traag werden omdat er altijd nog een volgende dag zal komen. Dat mijn beslissingen geen levenskeuzes zijn, maar voor het moment. Dat er ruimte in mijn hoofd is om te groeien en dat er gereedschap is om nee te durven zeggen.
Nu kan ik weer schrijven, omdat wat ik denk niet te zwart is voor papier, of te snel gaat voor mijn vingers. Nu kan ik zitten in de vroege lentezon en voelen dat het in mij eigenlijk al de lome, zachte zomer is. Nu hoef ik niet te duiken en te rennen en te vliegen en te forceren in de hoop tot de mystieke ervaring te komen van een zijn met de wereld.
En als je zegt dat ik thuishoor in die zon, dat ik automatisch heel lijk te worden, dat het licht, de zee, het strand, me staat als geen ander, dan geloof ik je, want het is nog steeds waar. Maar er is nu ook een levenslust, een vreugde, een liefde mogelijk op een regenachtige novemberdag.
Althans, met die rare pillen. Ik mis wel eens een dagje en dan is het meteen weer klampen en klauwen. Het kan best dat het mijn veranderbereidheid en therapie was dat aansloeg. Maar aan de andere kant, zo sterk gebonden aan de zon lijkt het me geen toeval dat geluk voor mij echt in missende hormoontjes gestopt zat. Ik wilde er nooit aan, maar nu denk ik niet dat ik er af wil. Tot ik verhuis naar een tropisch eiland.
Want we hebben nog altijd een relatie, mijn zon en ik. En op een dag wil ik naar hem toe, wil ik hem voor altijd. Het is mijn oudste liefde. Maar op dit moment vertrouw ik hem genoeg om te weten dat hij voor me terugkeert. Laat ik hem gaan. Kan ik ook leven ver bij hem vandaan. Ben ik ook mens zonder bevestiging.
Op dit moment kan het in januari al lente zijn, en in april zomer. Op dit moment ben ik zowel ontzettend kwetsbaar als eindelijk wie ik hoor te zijn. Op dit moment ga ik nooit meer hiervandaan. Tot de dag dat ik verhuis naar de evenaar. Want daar hoort dit gekke lichaam thuis.