‘Het voelt een beetje alsof er een vriend sterft,’ zegt ze, ‘hierna zal niets meer hetzelfde zijn.’ De cynicus in mij huivert, maar eigenlijk heeft ze gelijk. Vandaag voelt het alsof we op een begrafenisfeestje zijn.
Van die vriend die op het einde nog één keer zijn klauwen wilde strekken, weigerend zomaar op te geven. De vriend die wilde sterven tijdens een groot feest, waarbij iedereen nog één keer dronken en gelukkig is. Waar iedereen ondanks sloten drank nuchter blijft en in tranen afscheid neemt. Om erna te beseffen dat ze nergens meer heen kunnen met hun verdriet, verhalen, of gewoon voor een lekker glas wijn.
Ik kan niet tegen dat soort sentimentele onzin.
‘Doe niet zo gek,’ zeg ik haar. Ik ben al de hele dag sacherijnig. Mijn hakken zijn te hoog en mijn jurkje komt niet tot mijn benen. Maar het moet. Voor deze ene keer moeten we niet onszelf representeren, maar de beste tijden die we hier gehad hebben. Toch heb ik een hoofd als een donderwolk, terwijl massa’s mensen me plat duwen. Waarom al die drukte? Het is maar een bar die sluit.
Onze bar die sluit.
Het is het café waar ik haar ontmoet heb, maar dat is een sentimentaliteit waar ik liever niet aan onderworpen wordt. Het is vooral onze bar omdat onze vrienden hier kwamen, omdat je hier heen kon gaan zonder iemand mee te nemen, omdat je gewoon na je werk binnen kon wandelen voor een biertje. Het was een bar waar we vriendschappen hebben zien ontstaan en mislukken, relaties zagen opbloeien en weer verwelken en vijandschappen tragisch ten onder zagen gaan. Kortom, het was het café waar iedereen elkaar had geliefd, gehad en had afgedankt en toch nog drie keer per week terugkwam. Onder de alcoholdampen waren we allemaal vrienden. Je kan het mooier maken dan dat, maar meer was het niet.
‘Het is maar een café’, zeg ik, als ze nog steeds staat te trillen.
Het laatste nummer zet in en ik voel mijn ogen vochtig worden. De alcohol doet zijn werk. Ik kijk naar haar en voel ineens de onverwachte beweging. Ze gaat op haar knieën. Ze vindt het gevreesde vierkante doosje, waarvan ik geen idee had dat ze hem bezat. Ik geloof niet in verlovingen. En ik draag geen ringen, dus het antwoord moet makkelijk zijn. Maar ze is me voor, de ring hangt aan een zilveren ketting, zodat ik hem om mijn nek kan dragen.
Ik geef mee. Op mijn knieën in het glas tegenover haar. Kus haar. Zeg ‘ja’ en denk niet eens aan terugkrabbelen. Wrijf de tranen uit mijn ogen. Het zal de alcohol wel zijn. ‘The dominatrix dominated,‘ zegt een jongen achter me. En nog steeds val ik haar niet aan. Het is zo, ik blijk toch nog een romanticus.
De stervende vriend kermt.
We staan op. Met felicitaties overstelpt lopen we naar ons favoriete tafeltje. Ze wrijft erover, liefkozend. ‘Ik wilde de aandacht niet afleiden,’ zegt ze zacht. Ik vraag me af of ik haar de ring terug moet geven. Maar om heel eerlijk te zijn heb ik zorgen en twijfels over alles, behalve over haar. Dus laat ik me alsnog gaan. Ik bedank deze plek voor wat hij me gegeven heeft en huil omdat ik hem verlies. Onze vriend brult nog één keer hartverscheurend. En ik, ik trek mijn klauwen in.
Hierna zal niets meer hetzelfde zijn.