Ik fiets naar huis met verschillende pakketten, instabiel. Ik ben zo bijna-dood dat de auto stopt, zijn raam naar beneden draait, vraagt of het gaat. Ik hou mijn ogen neergeslagen en mijn masker prikkelbaar. “Goed hoor,” antwoord ik. Zo onaangedaan. Ik wil schreeuwen dat ik wou dat het me raakte. Maar eerlijk gezegd voel ik geen angst als ik bijna ga. Alleen schuld om wat ik hem zou hebben aangedaan. Zoveel schuld dat ik mijn ogen niet naar hem opsla. Ik weet hoe dat overkomt. Ik kan alleen nu niet bij sociaal. Als ik uit die schil stap, breek ik.