2 januari zat ik op een terras in Amsterdam. Gewoon, omdat de zon scheen, het niet onder de nul graden was en ik een boom in bloei had gevonden. Gewoon, omdat na vier dagen mist de eindeloos blauwe lucht me dronken maakte van de mogelijkheden, want het eerstvolgende feest is Pasen, niet om de hoek, maar toch, geen winterfeest. Gewoon omdat ik vrij was en het geld en de tijd er was om in mijn geliefde stad, op het terras, een cappuccino te bestellen.
Het ultieme moment van opstijgen, een gestolen snipper geluk. Ik zat daar en dacht niet aan wat er gebeurde in Istanboel op nieuwjaarsnacht. Ik zat daar en dacht niet aan aanslagen of geweld, geen seconde, terwijl ik aan mijn cappuccino slurpte. Ik zat daar en was me zelfs helemaal onbewust van de paar toeristen die langs slenterden. Het was een maandagmiddag, een tweede januaridag, en mijn hoofd was in de zon.
Ik dacht misschien bijna een seconde aan de man die voor de trein sprong, waardoor mijn huisgenoot niet naar zijn werk kon. 2 januari lijkt mij zo’n rare datum om voor de sprong te gaan. En dan op het moment dat de mist is opgetrokken en de velden baden in goud. Dan wilde hij, of zij, echt heel graag weg. Niet leuk voor reizigers en machinisten, maar het leek me fijn voor hemzelf, dat hij een strijd die hij niet meer aan kon voorgoed achter zich had gelaten.
Ik zat daar, twee jaar na mijn laatste echte depressie op het terras in de verre, vroege januarizon. Met mijn cappuccino. Blij dat ik ondanks al mijn bijnadoden nog altijd leefde. Ik voelde me goed om wat er veranderd is, ik voelde me fantastisch dat ik mijn snipper geluk beleefde. Maar zelfs in zo’n moment ben ik niet één van de mensen die zich te goed voelt om de sprong te begrijpen.
Je hoort me nooit zeggen dat je niet egoïstisch moet zijn, dat het leven voor jou beter wordt. Ik zeg wel, zoek hulp, wordt het niet beter, zoek meer hulp, wordt het niet beter, praat erover. Wordt het nog niet beter, schilder, teken, beeldhouw, zing, schrijf erover. Als dat niet lukt, forceer je tot een tekening per dag, of eens precies honderd woorden. Praat er dan nog eens over. En als het allemaal niets wordt, als je nog steeds niets voelen kan, spring dan alsjeblieft niet voor een trein.
Er zijn honderd-en-één-manieren. Kies er één met minimale impact op de mensen om je heen, een herkenbaar lichaam om om te rouwen, en laat zoveel mogelijk boodschappen achter dat je liefhad maar het goed is zo. Geef een strohalm, laat een rimpel achter, vermijd de oerknal. Het maakt geen verschil voor jou, maar laat de wereld veel beter achter.
Ik zit liever af en toe gewoon op het terras, en knipper liever af en toe tegen de zon, en rommel liever elke dag gewoon wat aan, soms goed, soms slecht, en ik schrijf liever nog dertig jaar elke dag een dagboek van honderd woorden, dan dat ik ga. Niet omdat ik niet begrijp waarom. Maar omdat als de wereld om me heen instort ik weer het vuur voel om te vechten, en als ik liefheb ik ineens de kracht heb om te blijven, en zelfs als er niets is dan aarde, ik blijkbaar nog wil staan.
Het is een kleine houvast. En ik heb het zo lang zonder geleefd, geen snipper geluk, geen warmte in mijn hart, om ooit te veroordelen wat ik net niet heb gedaan.
Ga zacht, springer, op deze gouden dag. Want als je echt gaan moet, moet je gaan.