Daar sta ik dan in de bloemenstal. Mijn armen vol rozen, die ik zou willen kopen voor mijn vriendin. Maar het zijn er te veel, ze zijn me te zwaar en ik denk dat ik toch eigenlijk niet romantisch ben. Ik heb liever de bessentakken en de kleine katjes. Niet omdat ik geen groots gebaar wil maken. Niet omdat ze bij de winter horen. Maar omdat ze beter bij mij passen.
Ik hoor de uithaal van een snik en dacht dat ik wijzer zou zijn.
Ik had verwacht op deze leeftijd mijn tranen kon inslikken en wel eens in bloei zou schieten. Ik ben mijn dertigste levensjaar al aan het naderen, en ergens in me hunker ik er naar. Het is net als je tiende of twintigste verjaardag. Je denkt dat dit ijkpunt je ergens brengt, dat je iets begint te begrijpen van wat je voortbeweegt. Dat je gerijpt bent en iets van het leven snapt.
Dat je geworden was wat je altijd wilde zijn.
Maar ik weet al dat 30 geen uitkomst gaat brengen. Wie had ooit gedacht dat je op je 28ste nog steeds de decembermaand zou vervloeken, nog steeds niet uit je bed kon komen en nog steeds geen politieagent, brandweerman of president van de wereld zou zijn? Wie had verwacht dat je in een bloemenstal zou staan met een dozijn rozen in je armen terwijl je liever de knoppen wilde? Terwijl de doornen in je huid prikken en je het liefste weer wil huilen? Alweer.
Het leven gaat niet over rozen.
Ik kan mezelf soms voordoen als volwassen, maar ik ben nog steeds niet meer dan de belofte van een bloem, die misschien eens open gaat. De successen die ik heb behaald zijn zoveel kleiner dan mijn dromen waren. Terwijl ik de rozen op de toonbank zwaai, en nog eens slik, merk ik ineens dat ik niet degene ben die huilt.
De vrouw die de bloemen verkoopt maakt dat geluid.
Ze heeft de stal moeten verkopen, begrijp ik tussen haar tranen door. De kraam was haar droom, van haar en haar man. Ze is ver in de 70 en na meer dan 25 jaar daar gestaan te hebben, kunnen ze het niet meer. Met die snik wikkelt ze mijn rozen in haar cellofaan. En prikt zich meerdere keren. Ze moppert stil voor zich uit. Al die jaren in een bloemenstal, al die jaren haar droom geleefd. Ze zou alles missen, maar die rozen wil ze nooit meer zien. Het leven is beeldschoon en venijnig, haar bloemen hoeven haar daar niet aan te herinneren.
Tegen zoveel levenservaring kan ik niet op.
Ik betaal met ruime fooi en neem de vervloekte dingen mee. Met een groots gebaar gooi ik ze onderweg in de gracht. En als ik bijna thuis ben pluk ik een paar takken met nog net niet verrotte blaadje, die al de eerste knoppen dragen. Dat ben ik, bijna klaar voor de winter maar stiekem vol van nieuw leven. Dit is het, deze belofte. Meer heb ik niet te bieden, maar het is mooi genoeg.