Ik ben altijd zo zacht, angstig en gedeeltelijk ongelukkig geweest. Ik heb ook vrijwel altijd de scherpe rand, onverschillige blik, felle uitbarstingen en harde schil gehad. Maar ergens daar tussenin zit iets, een schim, die niets te maken heeft met beiden.
Ze is het kleine meisje en het durven tonen, ze is de scherpe met zachtmoedigheid. Ik zocht de manier om beiden samen te laten komen en er mee te leven. Maar ergens in het proces ontdekte ik haar. Ik weet niet zeker of ik ooit mijn bangheid kan onverbloemen, ik weet niet zeker of ik ooit mijn schil week kan maken. Maar zij schemert af en toe door al die vruchteloze bemiddelingspogingen heen, in dat mooie midden, De enige versie van mij die ik ken die al mijn andere ikken moeiteloos durft te zijn en zichzelf geen geweld aandoet in het proces.
Ze is zeker mij, maar er is iets fundamenteels anders aan haar. Veel meer anders dan de kleine en de harde zijn ten opzichte van elkaar. Veel meer anders dan de obsessief verliefde en de radicale single. Veel meer anders dan de hater en degene die nooit nee durft te zeggen. Of degene in de schaduwen en degene die wil schreeuwen. Ze is niet mijn kleine meisje, niet mijn puber, niet mijn vrouw. Ik weet dat ik haar nooit eerder gezien heb, in mijn diepste dal, in mijn hoogste vlucht, in de wachttijd. Ze lijkt in niets op de mij die ik ken.
Want zij is niet uit angst geboren. Ze kent angst, want als je met mij leeft is er geen andere drijfveer. Maar angst is niet haar kern. Dus is ze niet klein bang en zacht, en niet hard, kil en smalend, niet beoordeeld en niet veroordelend, niet keihard verliefd en niet die-hard single, ze rent niet weg als ze iemand ziet waar ze geen nee tegen kan zeggen en smaalt ook niet als iemand haar om een ja vraagt. Ze zakt niet weg in de grond maar maalt ook niet naar stijgen naar de top.
Ze is een schaduw. Als je gedachten en emoties kon meten was ze zeker niet significant. Maar ik voel haar. Ze tikt niet radeloos op mijn rug, explodeert niet in gesprek en forceert geen tranen. Want zo is ze niet, zo hoeft ze helemaal niet te zijn. Maar ze is, ik weet nu dat ze is. Er is geen emotie om haar los te rukken en geen gedachte om haar neer te drukken.
Dat is het allermooiste aan haar. Ze hoeft geen ruimte, geen podium, en geen hoekje, geen afzondering. Ze wil helemaal niet iets zijn. Ze vindt wie ze is precies genoeg en houdt exact net zoveel en zonder enige superioriteit of minderwaardigheid van al die andere gebroken, geheelde, verweekte en geharde stukjes van mij.
En vanaf het moment dat ik haar zag wilde ik dat ze me overnam en dat ik haar kon zijn. Maar ze tikte me ferm op mijn vingers en glimlachte er lief bij. Ze is mij niet omdat ik haar helemaal niet hoor te zijn. Ik moet doodsangsten uitstaan en naar de top willen klimmen, ik moet verlangen naar een einde en toch opnieuw beginnen, ik moet schrijven over gekzijn en toch willen beminnen. Ik ben mijn emoties, ik ben mijn wisselvalligheid, ik ben mijn koorts.
Zij is het gedeelte dat ernaast staat en me zelfs in mijn diepste dal of mijn hoogste berg de waarheid zegt. Een waarheid zo hard en zacht als niemand me ooit heeft verteld. Dat ik me helemaal niet schuldig hoor te voelen, wat mijn eigen hoofd of anderen ook zeggen. Dat ik dit mag zijn, dit gebroken, geheelde, gefragmenteerde, oneerlijke, doodeerlijke gekmakende persoon. Dat ook ‘nee’ een antwoord is. Dat ik niet mooi ben als kwetsbaar of mooi ben als hard of mooi ben als onbemind of mooi ben als gedreven. Maar mooi ben. En ik niets anders dan deze verafschuwde en verafgoodde mij hoef, moet, kan en wil zijn.
Dat ik, met mijn innerlijke personen, goed genoeg ben zoals we zijn.