‘Het dwarrelt zo mooi daarbuiten,’ probeert ze me af te leiden van mijn werk. Ik kijk niet op of om. ‘Schijnt de zon?’ vraag ik terwijl ik de kop thee aanneem. Het antwoord is, zoals ik heel goed weet, ‘nee’, dus laat ik het raam letterlijk links liggen terwijl mijn vingers over de toetsen zweven. Aan het einde van de dag betrapt ze me alsnog met mijn handen onder mijn kin, starend naar de vlokken. Van beneden gezien lijken ze grijzer dan de wolkenhemel. Er zit een elegantie in, maar mooi? Het doet me vooral denken aan een opengebroken stofzuigerzak.