Mijn randen zijn zo scherp, dat krijg je niet weg met vuur, water of dromen. Ze zijn zo venijnig. Zelfs in mijn dofste staat voel ik nog hoe ze snijden door mijn huid als flinterdun ijzerdraad. Ik wou dat ik iemand anders kon zijn, maar mij zijn is het enige dat gaat. Ik wil het verdringen, verdrukken, verbranden, verongelukken. Maar zelfs na de allergrootste destructieve daad, weet ik dat ik nog blijf. Dat zij nog staat. Ik weet niet of ik ooit anders was, en of ik die mij weer zou willen zijn. Ik wil alleen los van deze pijn.