Je gaat door, als je voeten pijn doen, je hart fladdert, je lichaam in een staat van continue pijn vervalt. Je gaat door nadat je lichaam in continue pijn vervalt. Je gaat door met je lessen, uit plichtsgevoel. Je gaat door met je hobbies, om de rush die ze af en toe zouden kunnen geven. Je gaat door met je seksuele of sensuele ontwikkeling, omdat je door hoort met je leven. Je gaat er dwars doorheen, de pijn, de vermoeidheid, de fases, de examens, het daten, de stress. Je grenzen. Alles wat er in je schooltas wordt gestouwd naast die paar boeken.
Tot je stopt.
En dat kan een jaar na je boeken zijn, als je beseft dat studie meer van hetzelfde is. Of vijf jaar, als je beseft dat je gestudeerd hebt maar nooit genoten, en nu een baan moet. Of tien, als je die baan hebt en een vrouw en een kat. Je gaat er dwars doorheen. En opnieuw, en opnieuw. De aanhouder wint en de zwakken verdienen niets behalve je medelijden en een euro als ze dat vragen.
Ik geef die euro niet meer.
Want die man is er heftig aan toe, en ik heb ergens mijn schoolboeken er doorheen geknald, mijn studie gered in en ook nog een baan gekregen en het dus gemáákt. En ik ben ook gescheiden, geruïneerd en keek ooit in die spiegel en zag dat ik die zwerver was. En dat is oké. Ik geloof nog steeds dat mijn euro een verschil kan maken, maar ik voel me niet verheven, daar doe ik niet meer aan mee. En dus vragen ze me ook niet meer. Alsof ze het zien.
Dat ik me niet boven hen voel staan.
Over wat ik heb gedaan in de periode dat ik dat wel deed kan ik meerdere boeken schrijven. Over wat ik weggestopt en niet gevoeld een complete Wikipedia. Ik ging door, en ik ging en ik. Ach. Alles was best oké. En alles was te relativeren. Met toegeven aan de angst, het verdriet, de depressie, het continu gevoel van falen, het schreeuwende meisje… daar hielp ik uiteindelijk toch niemand mee.
Tot het niet meer ging.
En toen gooide ik er wat antidepressiva in. En kreeg mijn wereld kleur, mijn armen volheid, mijn leven vreugde, nou ja, alle dingen die ik altijd heb gemist. Dus daar ging ik weer hoor. Veel voorzichtiger, maar toch, met wiebelbenen verder dat pad op. Mijn zwakte was te medicaliseren. Wat fijn dat het een fase was, een geneesbaar feit. Wat fijn dat ik geen dsmmeisje hoefde te zijn.
Wat had ik het, zelfs na de confrontatie, nog mis.
Hier schrijf ik nu. Lachend om mijn te medicaliseren fases en hoofdschuddend bij mijn doorgaan en onberekenbaar ongelukkig met het feit dat ik dacht dat ik niet ook mijn psychische zwakte was. Ik had opgenomen kunnen worden, ik had opgenomen moeten worden, op meerdere momenten van mijn leven. Ik weet het, ik functioneer zo goed. Maar dat doe ik dus, helemaal, niet.
Toch ga ik nog door.
Door en door en door. Soms voorzichtig, behoedzaam, soms vol er in, onstuitbaar, soms doodmoe en compleet kapot. Het stuk masker dat ik aflegde maakte me zachter, maar ook zoveel meer kwetsbaar. Nu moet ik grenzen voelen en verdedigen, in plaats van ver voor de poort alles afschermen of, als je er doorheen bent alles veel te wagenwijd opengooien. Het klinkt beter zo, maar wat is het vermoeiend om echt te zijn.
Soms wil ik even stil.
Niet meer dood, maar dicht. De oester in. Beschermd tegen de pijn. Even weer hard zijn, ongenaakbaar. Even niet leven. Even alleen maar zijn. Maar hoe vaak ik anderen ook op het hart druk dat het goed is hun tempo te bepalen, dat je dingen mag laten, dat je ook wel eens toe mag geven. Of altijd toe mag geven. Dat er niet iets bestaat als falen. Ik luister zelf niet naar mij. Hier zit ik dan toch weer aan het eind van alle krachten.
En ik ga door.