Op het schoolplein werd een blikje heen en weer getrapt. Een klasgenote rookte verscholen achter de golfplaten bijgebouwen, die er al tien jaar stonden en nog steeds stonken naar nieuwe lijm en vervlogen hoop. Mijn haren kleurden donker van het zweet, mijn hart pompte gierend door mijn nog smalle lijf, de hormonen suisden met de snelheid van licht mee. Een gewone ochtend, een verstilde herinnering, spreekt me ineens aan vanuit een jarenoud gedicht. Verlamd, verveeld, gevangen in angst, gestold in verlangen. De greep van eenzaamheid. Ik kan soms met weemoed kijken naar die tijd, maar ik wil nooit meer terug.