Uit de wachtkamer

Ik vertelde mijn vorige psycholoog dat ik wist dat het slecht zou gaan als ik zou stoppen met schrijven. Schrijven was iets dat ik toen net weer moeizaam deed, omdat er voor mij niet veel te zeggen viel. Ik deed dingen, omdat ik vond dat ik dingen moest doen. Ik voelde dingen, maar kon ze niet raken. Ik schreef stukken, maar ze bleven aan de oppervlakte. En omdat ze zo zeldzaam waren, smukte ik ze op.

Ik was uit de depressie, maar zat te wachten tot mijn leven begon. En hoewel ik nu in een besloten document al meer dan vijftig pagina’s aan drama in autorant schrijf, en dat kan klinken als afglijden, wordt elk woord neergezet omdat ik niet anders kan. Er is geen deadline, er is geen verwachting, en er is geen verplichting. Er is zelfs geen verlangen om het te stilleren.

Het is weer alsof ik tiener ben. Na weer stukken redigeren voor een goed doel, weer toneel gaan spelen, weer gaan hockeyen, is het nu alsof ik zelfs het eerste, het laatste en het belangrijkste gedeelte van alles wat me ooit overeind hield weer terug heb. Het gewoon, vrij, pretentieloos schrijven. Het klinkt triest, maar het is voor mij vooral heel erg troostend om te beseffen dat ik toen al wist, en was, wie ik wilde zijn. Dat er een ik is om naar terug te keren, al was ze nog zo klein.

En ja, puberteit is een vreselijke tijd voor mensen, en ik ben er geen uitzondering op. Maar vergeleken mijn kindertijd voelde het vrij oké. Ik verveelde me vaak te pletter, ondanks alles wat ik deed, en mijn emoties namen een loopje met me, en ik moest meer presteren en presenteren dan ooit. Maar er was vooruitgang.

Ik leerde door angsten heen te bijten, soms op de meest vreselijke manier, en ik leerde dat anders zijn een kracht kon zijn en ik leerde dat ik intieme vriendschappen kon maken en behouden ook al kostte het me alles, dat ik een stem had die gehoord mocht worden, dat ik niet eenzaam hoefde te zijn, en niet ongeliefd, dat mensen en hun interacties het mooiste zijn wat bestaat. Dat ik, als ik ze uit durfde uit te slaan, enorme vleugels had.

Vleugels die ik erna verloren ben. Op twee epische periodes na, kan ik mijn post-puberteit tot mijn dertigste omschrijven als het zwartste gat van mijn leven. De groei was gestaakt, ik overleefde elke dag, ternauwernood. Met tegenzin.

Ik zou aan de hand van mijn huidige drang tot schrijven kunnen zeggen dat het steeds beter gaat. Ik huil zelfs echt, drie keer in de afgelopen twee weken. Drie keer meer dan in twee-en-een-half jaar. Eindeloze tranen bij de coach, zacht en met een akelig zelfbewustzijn bij de psycholoog, en gisteren met de traditionele uithalen voor een TedX filmpje. En het klinkt misschien als een achteruitgang, maar zo voelt het niet. Want het voelt. Ik voel.

En ik denk ik dat het waar is. Dat het schrijven een perfecte maatstaf is voor hoe goed het gaat. Ik leef nu niet meer op 180 kilometer per uur, en het is zoals altijd tergend frustrerend dat ik de snelweg af ben en meteen in een file op het dorpsplein beland. Dus ik rij niet eens een nette 50, en ik sla uit frustratie op mijn stuur. Maar ik hobbel nog steeds met enkele meters per keer een niet nader te duiden richting in. En dat is in ieder geval niet achteruit.

Het voelt, na de aanvankelijk extreme eenzaamheid en angsten, best aangenaam. Om te voelen. En toch op te staan. Om te werken. Om kapot te gaan. Om elke dag iets te doen wat ik niet durf, waar ik geen zin in heb. Om me nietig te voelen op een podium. Om te lachen met mijn vriendinnen. Om dwars door mijn wankele fysieke grenzen te gaan op hockey. Om er te zijn, de dingen te doen die ik doe. Die ik al deed, maar die me niet raakten. Ik voel me… uit de wachtkamer.

En daarbuiten is het best wel een ongeregeld zooitje en maak ik vele fouten en is mijn angst meer dan eens op waarheid berust. Maar ik leef en beleef en ga hoog en loop me stuk en val en krabbel weer op en trek een nieuwe jurk aan en kijk de wereld in en denkt al die tijd; het is het waard. Elke dag, elke vernedering en elke traan en elke grauwe sluier en elke angst en elke slechte beslissing. Want ook elke zonsopgang, elke lach, elke shot dopamine, elke overwinning en elke keuze.

Gewoon omdat ik ze voel. Omdat ze binnen komen. Omdat ik er ben, en omdat het er toe doet dat ik niet dood bent gegaan vannacht.

Omdat dat me iets kan schelen.