Ik denk dat ik van je zou kunnen houden.
Ik schrijf je na twee jaar opnieuw, want ik kan me niet helemaal meer vinden in mijn eerdere brief. Ik denk dat ik van binnen niet leeg en dood en stil ben. Ik denk dat jouw dromen me wel degelijk zouden kunnen interesseren. Ik denk dat ik kan luisteren, soms. Je de vrijheid kan bieden, misschien. Ik denk dat ik niet eens een al te slechte vrouw voor je zou kunnen zijn, als ik je zou durven vertrouwen en ik mijn verlatingsangst zou kunnen temmen. Of wel, maar dan in ieder geval een betere vrouw dan ik eerder was.
Maar ik ben nog steeds niet je droomvrouw.
Ik zal je niet vragen om mijn lasten te dragen en mijn rommel op te ruimen. Of me gelukkig te maken. Ik zal je niet vragen om voor me te leven. En wie weet zal ik je niet eens vragen, niet elke dag tenminste, om je los te maken van mij. Maar dat ik wellicht weer een plekje in mijn leven voor je heb, betekent niet dat er ook echt ruimte is.
Ik doe echt mijn best om te veranderen.
Niet voor jou, maar voor mij. Ik probeer te praten over gevoelens. Ik wil ze niet laten borrelen en gisten en verwelken tot alles ontploft. In die zo bekende cirkel van manipulatie, verdriet, depressie, agressie, zelfpijniging. Niet dat het praten me goed af gaat, maar ik wil het wel. Ik probeer niet weg te lopen als alles te moeilijk wordt. Ik doe mijn best om te blijven waar het pijn doet, mijn mond open te doen en de waarheid te spreken. Zelfs als dat me schaadt, als ik ongelijk heb, als het me mijn geheimen kost.
Juist als het geheimen kost.
Het lijkt op het opengeschaaft vel dan ik vroeger opliep door in een boom klimmen, alleen dan veel pijnlijker. Alsof ik als een ui laag na laag wordt afgepeld, alsof mijn hele lichaam een openliggende wond is. Een beetje zoals een gebroken hart voelt. Als een vertrouwensbreuk, maar dan continu, met mezelf. Ik denk dat ik dat niet eerder kon weten, dat de waarheid naar boven laten komen, het voelen wat ik daadwerkelijk voel, die connectie leggen met wat er in me leeft, voor mij een soort directe zon in mijn ogen is.
Alles wat heftig is stop ik meteen weer weg.
Dus is er nooit een laatste geheim. Achter elk uienvel schuilt een nieuwe, achter elke halfverzwegen waarheid werkt een ander. Ik heb zoveel ambigue muren gebouwd. En ik straf mezelf zoveel, dagelijks, voor al die muren. Maar de muren breken is net zo goed zevenduizend zwaarden door mijn lichaam heen. En dan de genadeklap: me niet schuldig willen voelen als ik niet de waarheid spreek, als ik dat wel doe, als het ergens weer verzand in miscommunicatie. Ook al vertelt iets in mij ik dat het, dat ik, altijd degene ben die fout zit.
Ik zit midden in een oorlog, en ik weet niet hoe ik er levend uitkom.
Het is precies dat alles dat ik altijd zo effectief of ineffectief heb geprobeerd te ontlopen. En hoeveel hulp ik ook insla, hoeveel mensen me ook vertellen dat veiligheid wel bestaat als je maar durft te springen, ik weet niet of ik er doorheen ga komen. Of dat ik mijn kop weer in het zand steek. Kortom, of er iemand straks overblijft onder al die vellen en er staat, aan die andere kant. En wie dat dan is. Of er wel een andere kant is, of een leven lang messteken.
Mijn toekomstige geliefde, ik moet je voor nu laten gaan.
Maar wie weet. Tot ziens, of later, of ooit. Of nooit. Mocht je me onverhoopt te vroeg tegenkomen, dan mag je in de buurt blijven, als je wilt. En proberen te doen wat ik ook zo hard probeer te doen.
Niet weg te rennen, van mij.
Lees mijn eerste brief. Of doe het liever niet.