Toen ik geboren werd was er een kat. Eentje die aanvankelijk niet zo blij was met de hele zwangerschap, maar zich verzoend had zodra ik in het wiegje lag. Er is geen kinderfoto van mij zonder die kat erbij. Ze lag in mijn bed en later op schoot. En zo had ik er vanaf mijn eerste dag thuis een tweede moeder bij. Eentje waar ik ook het een en ander van heb meegekregen. Zo gebruik ik niet zelden katachtige lichaamstaal.
Er is nog een andere erfenis, of misschien een toevallige gelijkenis. Mijn energie trilde soms op een frequentie die de mensen om me heen niet konden verstaan. Bepaalde dieren leken het wel op te pikken, maar het heeft heel lang geduurd voordat ik het eerste mens tegenkwam die de schreeuw die ik steeds uitzond niet alleen opving, maar ook wist wat ik eigenlijk zei.
Nu ligt dat natuurlijk aan mij. Als er iemand emotioneel dichtbij komt ben ik de woorden kwijt. Het overkomt me regelmatig dat ik dan overga op gemiauw. Mensen kunnen wel zien dat ik boos ben, moe, dat er wat onder de oppervlakte broeit, maar voor de fijne nuances gebruiken we onderling taal.
Een kat miauwt hoog naar zijn soortgenoten, zo hoog dat wij alleen zijn bekje zien openstaan. Speciaal voor zijn gehoortechnisch beperkte mens past hij zijn frequentie aan. Ik moest wat meer doen dan mijn frequentie verzetten, want ik kon zelfs mezelf niet verstaan. Ik had alleen woorden geleerd voor rationele dingen, dus al die emoties werden door mijn verhalende mens verklaart naar feiten. En als het echt te veel werd kon ik altijd aan het miauwen slaan.
Ik kreeg pas woorden voor emoties toen ik begon met schrijven. Ik luisterde naar mijn innerlijke miauw, vertaalde het met pijn en moeite in stromen woorden die lak hebben aan spelregels maar bij benadering de juiste frequentie raken, en schreef of typte de blaren op mijn jonge vingers. Voor het eerst verstond ik mijn eigen gebazel. En nu ik zover ben gekomen dat ik de woorden deel, anderen ook.
Jammer genoeg is mijn moederkat er niet meer. Anders had ze ongetwijfeld op mijn schoot geklommen ‘ik voel je’. Een kopje gegeven ‘zie me’. Gespind ‘Ik ben er.’ Aan de andere kant heb ik nu een dochterkat en een mens die me vaak zonder woorden lijken te begrijpen.
En ik ben miljoenen verhalen rijker, die samen de wirwar van hoogfrequente schreeuwen beschrijven. De verhalen die me verzamelen tot het mens -of de kat- die ik ben.