Ik sta met een been in het ondoordringbaar struikgewas, de andere nog op het gras. De poeseigenaresse slingert als een slang door het netwerk aan planten. De kat raakt altijd een keer zoek. Ik beland meestal in de staat van de autist; ik weet dat ik iets moet voelen of doen maar krijg niet instinctief de juiste reactie. Toch voel ik dat wat ik geef dit keer niet te weinig is. Ik hoef het niet op te lossen. Ik mag er gewoon zijn. Ze bedankt me dat ik er was terwijl ze dacht weinig te geven. Ze heeft het mis.