De wekker stond om tien uur, ik word om twaalf uur wakker. De wind beukt op het huis in alsof het een strooien hutje van een biggetje is, de wereld een boze wolf. De lucht is bijna net zo grijs als de boomtakken. Ik mopper “hadden we dit weer niet al gehad?”. De herfst was grauw, de winter lichtloos. Ik verlang naar zonlicht, een zorgeloos vergezicht. De vreemdste tijden zijn wel binnenkort, na de nodige nieuwjaarsborrels en onnodige deadlines weer voorbij. In de supermarkt liggen naast de afgeprijsde kerstkransen paaseitjes in de schappen. Voor ik het weet is het mei.