Altijd zomer

We eten kaasfondue met een ander stel in hun grotemensenhuis. Als we bij de metro aankomen is het spoor afgezet. Een aanrijding met een persoon, weet de taxibestuurder. s ‘Ochtends moet mijn huishomo lachen om de kaasfondue. ‘Waar is de tijd dat we op zaterdag altijd uitgingen?’ Ik denk er over na als we een rondje lopen door een park, hand in hand. Waar is die tijd gebleven? Het was altijd zomer en elke zaterdag feest. Elke zondag kwam het dan weer als verrassing; dat ik die persoon van de aanrijding niet was. Een ander leven. Ik mis het niet.